Waarom wordt Shakespeare nog wel gespeeld, en Vondel nauwelijks? Dat vroegen mensen me vaak als ik liet vallen dat ik met deze bewerking bezig was. Mijn antwoord is dan steevast: omdat Shakespeare gewoon beter is. Om precies te zijn; hij is beter gewòrden.
Ook William Shakespeare moest het vak gewoon leren. Hij is echt niet in één keer als een soort instant theatraal genie op het Britse toneel verschenen. Van zijn vroege stukken Two Gentlemen of Verona en Titus Andronicus lusten de honden geen brood. Richard III is duidelijk geniaal Het vroege werk van beide schrijvers, (we doen even alsof in die tijd niemand anders toneel schreef) is zeker vergelijkbaar in kwaliteit - dat van Vondel misschien zelfs beter.
Ik geef af en toe les aan mensen die willen leren toneelschrijven, en daarbij hoort een quick and dirty geschiedenis van het theater. Voor de duidelijkheid: ik ben daar niet goed in. Niemand zou mij het geven van geschiedenisles over welk onderwerp dan ook moeten toevertrouwen. Maar iemand moest het doen, en ik heb het idee dat mijn studenten er niet voor het leven beschadigd uit zijn gekomen.
De vraag hoe het toch komt dat wij geen Shakespeare hebben wordt dan vaak gesteld. En het is een interessante vraag. Waarom heeft Vondel, die toch zo mooi kon dichten en een respectabel aantal stukken schreef, niet dezelfde status als Shakespeare? Of Molière? Of zelfs maar Marlowe en Johnson?
Het antwoord is: Vondel is domweg minder goed in toneelschrijven dan Shakespeare. Dat is helemaal geen schande, want Shakespeare is heel, heel erg goed. Maar er zijn wel redenen waarom Vondel zo schraal bij andere 17e eeuwse Europese schrijvers afsteekt.
Net zoals wel meer schrijvers in die tijd verdiende Vondel zijn geld niet met zijn schrijverschap. Het schrijven bracht hem bijna niets op. Auteursrecht bestond nog niet en iedereen met een drukpers verkocht allerlei teksten zonder dat de schrijver van de opbrengst ook maar een cent zag.
Natuurljk draait kunstenaarschap niet om geld, maar professionalisering is wel degelijk een ding. Als je kinderen honger hebben omdat je toneelstuk niet aansloeg, doe je volgende keer extra je best om uit te zoeken wat werkt. Je wordt gedwongen jezelf te ontwikkelen en het werk van anderen te bestuderen. Je moet je vak leven en ademen.
Shakespeare was een theaterbeest. Hij werkte in een omgeving waar de beste schrijvers en theatermakers van zijn tijd samen streden om de gunsten van het publiek – man, vrouw geletterd en ongeletterd, arm en rijk. Vondels enige prikkel was de goedkeuring van het bekende kliekje zeventiende eeuwse, welgestelde geleerde mannen, waar nog steeds half Nederland naar is vernoemd. Die geven niet de feedback waarmee je tijdloos, universeel theater mee leert maken.
Vondel hechtte aan zijn maatschappelijke positie als respectabel lid van de gemeenschap, en professionele theatermakers stonden in de sociale ladder van toen in weinig aanzien. Vondel was duidelijk niet van plan maatschappelijk af te dalen, en zijn intellectuele omgeving was dat evenmin. Niet onbegrijpelijk: het ontwikkelen van een professionele theatercultuur werd in Amsterdam aan alle kanten tegengewerkt door religieuze fanatici, corruptie en politiek gekonkel.
Zo mocht er met theatervoorstellingen van het stadsbestuur vooral geen geld verdiend worden. De opbrengsten van de uitvoeringen moesten naar het weeshuis en het bejaardentehuis gaan, anders mocht er geen schouwburg gebouwd worden. Er konden 800 á 900 mensen in. Dat klinkt veel, maar Londen in dezelfde periode meerdere theaters staan waarvan er in die van Shakespeare alleen al 3.000 mensen konden, terwijl de stad maar ongeveer twee keer zoveel inwoners had.
Het Nederland van de 17e eeuw was geen verlicht baken van vrijheid, maar een tot op het bot door religieus geweld verdeeld land. De strijd tegen het katholieke Spaanse rijk enerzijds, en anderzijds de wedijverende protestanten die elkaar om bijbelse muizenissen de strot afsneden, maakten het culturele leven in de zeventiende eeuw tot een mijnenveld van gevoeligheden. Eén misstap en je toneelstuk werd verboden, je theater gesloten, je boek verbrand of je huis binnengevallen door een woedende menigte en geplunderd. De première van Gijsbrecht werd aanvankelijk verboden omdat er teveel katholieke elementen in voorkwamen naar de zin van de lokale theocraten. Pas toen duidelijk werd hoe groot het financieel verlies zou zijn voor het Oudeman- en het Weeshuis bonden de kerkelijke heren in (want ze waren natuurlijk niet bereid zelf de kosten van hun principes te betalen).
Niet dat het bestuur van de schouwburg zelf het beste voor had met de liefdadigheidsinstellingen. Door hun vriendjes aangesteld rekenden ze hoge vergoedingen en propten zich vol met uitgebreide diners op kosten van straatarme bejaarden en wezen. In het Amsterdam Museum kun je zien hoe de wezen er bij zaten. Het geld klotste daar bepaald niet tegen de plinten.
De scherpslijpers van de kerk hadden een hekel aan het theater, omdat het toneel bezoedeld was met zonde en vrijdenkerij. Dat ben ik geheel met ze eens. Althans bij theater dat de moeite waard is. Vondel was een diep religieus man en had een vooraanstaande positie in zijn religieuze gemeenschap. Hij wilde verheven gedachten en personages voor het voetlicht brengen en daar is natuurlijk geen bal aan.
Zo heeft hij jaren gewerkt aan een stuk over de Laat-Romeinse keizer Constantijn, die het Christendom tot staatsgodsdienst verhief. Hij had zelf zijn zoontje naar hem vernoemd, dat verdrietig genoeg in de wieg overleed. Vondel heeft het hele werk uiteindelijk verbrand omdat de historische Keizer Constantijn als held (en als mens) nogal wat te wensen overliet. Hij kon het niet verkroppen een kwaadaardig mens op het toneel te brengen – iets waar andere Europese schrijvers van zijn tijd veel minder problemen mee hadden.
Het leeuwendeel van Vondels latere werk bestaat uit dramatiseringen van bijbelse passages. Deze zijn tijdens Vondels leven nooit opgevoerd, aangezien er een verbod op het dramatiseren van bijbelse passages bestond (het geloof mocht niet besmet worden met zoiets vulgairs als het theater). Dat hij ondanks dit verbod deze materie toch is blijven kiezen, illustreert hoe weinig hij zich aan hoefde te trekken van de opvoering van zijn werk. Het werk is later ook zelden opgevoerd. Misschien omdat het publiek weinig zin had om op zaterdagavond dezelfde stichtelijke woorden voorgeschoteld te krijgen als op zondagochtend.
De klassieke oudheid was in de zestiende eeuw weer hot geworden in wat we de renaissance noemen. In Nederland appelleerde vooral de wat ernstige, zakelijke Romeinen aan wat hier te lande voor intelligentsia door moest gaan. De Grieken, met hun lenige denkwerk, hun speelse komedies en hartverscheurende tragedies bleven voor Vondel aanvankelijk onontgonnen. Hij modelleerde zijn vroege werk, waar ook de Gijsbrecht onder valt, naar Romeinse toneelschrijvers als Seneca, omdat die toch respectabele rechtsgeleerde artikelen geschreven had. En inderdaad bestaan Seneca’s stukken uit eindeloze uitwisselingen van gewiekste argumenten vóór en tegen. Waanzinnig meeslepend dus...
Pas jaren nadat hij Gijsbrecht geschreven had, ontdekt Vondel het sprankelende Griekse toneelwerk, en de invloed ervan vind je meteen terug. Jammer genoeg had hij zich inmiddels vooral toegelegd op het dramatiseren van steeds obscuurdere Bijbelse passages. Stukken, die toen, zoals gezegd niet opgevoerd mochten worden.